Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet geluidhinder

 

Artikel 106g
1
Behoudens het tweede tot en met vierde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen 48 dB, indien:
a
de geluidsbelasting vanwege binnen het tracé van deze landelijke spoorweg gelegen wegen op 1 maart 1986, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van deze wegen lager was dan of gelijk was aan 60 dB(A), of
b
binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen na 1 januari 1982 zijn aangelegd op grond van een overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld of herzien bestemmingsplan.
2
In geval eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering of de Spoedwet wegverbreding een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken wegen is vastgesteld dan 48 dB en de heersende waarde hoger is dan 48 dB, is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen, de laagste van de volgende twee waarden:
a
de heersende waarde;
b
de eerder vastgestelde waarde.
3
Ingeval de betrokken wegen op 1 januari 2007 aanwezig, in aanleg of geprojecteerd waren en niet eerder een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken wegen van de gevel van woningen is vastgesteld dan 48 dB en de heersende waarde is hoger dan 48 dB, geldt voor de woningen die op 1 januari 2007 aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd waren binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden landelijke spoorweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen worden aangepast, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen, de heersende waarde.
4
Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste, tweede of derde lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat de verhoging 5 dB niet te boven mag gaan, behoudens in gevallen waarin:
1
ten gevolge van de aanpassing van de weg de geluidsbelasting van de gevel van ten minste een gelijk aantal woningen elders met een ten minste gelijke waarde zal verminderen, en
2
de wegbeheerder heeft verklaard dat hij financiële middelen ter beschikking stelt uiterlijk voor afloop van de aanpassing van de weg ten behoeve van de toepassing van artikel 111a, vijfde, zevende of negende lid, met betrekking tot woningen die door de aanpassing van de weg een hogere geluidsbelasting ondervinden.
5
De krachtens het vierde lid vast te stellen waarde wordt niet hoger vastgesteld dan 58 dB bij een aanpassing van een weg in buitenstedelijk gebied en 63 dB bij een aanpassing van een weg in stedelijk gebied, indien voor de betrokken woning eerder toepassing is gegeven aan artikel 83 of 84, tweede lid, zoals dat luidde voor 1 september 1991 of de heersende waarde 53 dB niet te boven gaat. Voor andere dan de in de eerste volzin bedoelde woningen wordt de krachtens het vierde lid vast te stellen waarde niet hoger vastgesteld dan 68 dB. In afwijking van de eerste en tweede volzin wordt de krachtens het vierde lid vast te stellen waarde voor woningen met betrekking waartoe eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering of de Spoedwet wegverbreding een hogere waarde is vastgesteld dan de krachtens die volzinnen ten hoogste toelaatbare waarde, niet hoger vastgesteld dan die eerder vastgestelde waarde.
6
Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het vierde en vijfde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege binnen het tracé van de landelijke spoorweg gelegen wegen, tot de ingevolge het eerste, tweede of derde lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.
7
De in het eerste tot en met zesde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen.
8
Het eerste tot en met zevende lid zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat:
a
het vierde lid wordt gelezen als ?Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste, tweede of derde lid, bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat een verhoging 5 dB niet te boven mag gaan?, en
b
het vijfde lid wordt gelezen als: Indien voor het betrokken andere geluidsgevoelige gebouw eerder bij of krachtens deze wet een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is vastgesteld of indien de heersende waarde 53 dB niet te boven gaat, wordt de krachtens het vierde lid vast te stellen waarde niet hoger vastgesteld dan:
1
58 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 1° en 2° in buitenstedelijk gebied,
2
63 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 1° en 2° in stedelijk gebied, en
3
53 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 3°.
Voor andere dan de in de eerste volzin bedoelde andere geluidsgevoelige gebouwen wordt de krachtens het vierde lid vast te stellen waarde niet hoger vastgesteld dan 68 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 1° en 2°, en 58 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 3°. In afwijking van de eerste en tweede volzin wordt de krachtens het vierde lid vast te stellen waarde voor andere geluidsgevoelige gebouwen met betrekking waartoe eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering of de Spoedwet wegverbreding een hogere waarde is vastgesteld dan de krachtens die volzinnen ten hoogste toelaatbare waarde, niet hoger vastgesteld dan die eerder vastgestelde waarde.
9
De in het eerste tot en met zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting aan de grens van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat:
a
in het eerste, tweede en derde lid in plaats van ?48 dB? telkens wordt gelezen ?indien het woonwagenstandplaatsen betreft 48 dB en in de overige gevallen 53 dB?;
b
het in het vierde lid, onder 1° en 2°, gestelde niet van toepassing is, en
c
in het vijfde lid in plaats van ?58 dB bij een wijziging van een weg in buitenstedelijk gebied en 63 dB bij een wijziging van een weg in stedelijk gebied, indien voor de betrokken woning eerder toepassing is gegeven aan artikel 83 of 84, tweede lid, zoals dat luidde voor 1 september 1991 of de heersende waarde 53 dB niet te boven gaat? wordt gelezen ?53 dB indien het woonwagenstandplaatsen betreft en 58 dB in de overige gevallen? en de tweede volzin van dat lid niet van toepassing is.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • LJN AE0970, Eerste aanleg - meervoudig, 200100887/1
    Rechtsoort
    Bestuursrecht overig
    Datum uitspraak
    03-04-2002
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - meervoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Raad van State
    200100887/1. Datum uitspraak: 3 april 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 januari 2000, kenmerk MBG 1999256346, heeft verweerder...
  •